Ik heb een hartprobleem en ik ga dood!
Met de ziekenwagen word ik naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis gebracht. Niets aan de hand, blijkt daar. Ik heb last van paniekaanvallen volgens de arts, maar ik geloof hem niet. Het is niet de eerste keer dat ik met de ziekenwagen naar de spoedeisende hulp ben gebracht. Ik krijg antidepressiva, kalmeermiddelen en vooral “aandacht”. Ik vind de aandacht geweldig en buit dit maximaal uit.
Kalmeermiddelen en antidepressiva
Medicatie nemen voelt veilig. Ik ga de deur niet meer uit zonder mijn valium op zak. De huisarts stelt voor een psychiater te consulteren. Dit wil ik niet. Ik ben toch niet gek! Ik ben “ziek”.
Ik vraag advies bij een buurvrouw
Een buurvrouw bezoekt sinds kort een therapeute. Ik kom niet goed overeen met deze buurvrouw, we zijn te verschillend. Zij voelt zich niet goed bij deze therapeute. Ik denk: ‘Misschien klikt het, juist omdat ik mijn buurvrouw níet mag, wél tussen mij en deze therapeute.’ Dus ik neem contact met haar op.
Ik heb geen idee welke therapie zij doet
Ik heb op dit moment absoluut geen voorkeur of idee welke therapie ik wil of bij mij past, ik ben nog steeds overtuigd dat ik een hart probleem heb, dat ondanks de vele medische testen die ik onderga niet aan het licht komt. Misschien kan deze therapeute mij wel leren aanvaarden dat ik snel dood zal gaan.
Ik wil vooral aandacht
Moest ik het toch bij het verkeerde eind hebben en ik wel degelijk last heb van paniekaanvallen, kan zij mij misschien wat trucjes leren om deze te onderdrukken. Ik zoek vooral iemand waar ik mijn klaagzang verder kan zetten want de huisarts, en spoed zijn mij beu. Ook wil ik ten allen tijde vermijden om naar een psychiater te moeten. Een therapeute heeft voor mij een lagere drempel dan een psychiater.
Een paniekaanval in de auto
Grandioos te laat verschijn ik voor mijn eerste afspraak, met het excuus dat ik de weg niet kon vinden. In werkelijkheid durf ik niet haar praktijk binnenstappen en blijf 20 minuten in de auto twijfelen of ik het nu wel of niet ga doen. Daar in mijn wagen gaat er van alles door mij heen. Ik ben zenuwachtig, bang, en verward. Een vervelend stemmetje in mij vraagt “Ga je haar vertellen dat je een slechte band hebt met je moeder?” “Ga je haar vertellen dat je bent misbruikt?” Ik leg deze stem het zwijgen op met mijn ‘eerste hulp’: een paniekaanval.
Ik ben een ‘onbetrouwbare cliënt’
Opnieuw kan ik mezelf overtuigen dat ik ernstig ziek ben, en toch wel hulp nodig heb. Ik ga naar binnen en excuseer mij in alle talen voor mijn late verschijning. Zij verzekerd mij dat het geen enkel probleem is. Natuurlijk kan ik haar niet geloven en ben ik ervan overtuigd dat ze me nu reeds de stempel van ‘onbetrouwbare cliënt’ geeft.
Het lichaam verwezenlijkt wat de geest gelooft
Als ik in haar spreekkamer ben, stelt ze voor elkaar bij de voornaam aan te spreken. Praat wat makkelijker, zegt ze met een glimlach. Ik zeg niets, knik alleen maar en neem de kamer in mij op. Het is een vrolijke kleurrijke kamer, dit voelt goed. In een hoek ligt er een mat met allemaal zachte kussens. Dit maakt mij een beetje bang, ik vraag me af waarvoor dit dient. Zij is de rust in persoon en dat kalmeert mij een beetje. Op haar deur is een spreuk geschreven: “Het lichaam verwezenlijkt wat de geest gelooft.” Dit raakt mij en doet mij nadenken.
Uit de afwachtstand
Ik wil leren accepteren dat ik snel dood zal gaan, of leren omgaan met mijn paniekaanvallen. Ik ben er nog niet uit welk van die twee het probleem is en wacht nog op de resultaten van de laatste medische onderzoeken, zeg ik haar. ‘Prima’ zegt zij, ‘dan wachten we op de resultaten voor we van start gaan.’ Deze reactie had ik niet verwacht.
Mijn therapeute doet niet wat ik verwacht
Mijn therapeute geeft weinig aandacht aan hoe ik probeer medelijden bij haar op te wekken. Ze behandelt mij als een volwaardig iemand. Dit voelt raar, ik krijg aandacht zonder medelijden. Dit voelt dubbel, prettig en tegelijkertijd ben ik een beetje boos. Ze spreekt op een zachte toon met me, ze is vriendelijk. Dit ben ik niet gewend. Ze aanvaard mij en wat ik zeg. Ze oordeelt noch veroordeelt.
Ik beken dat ik seksueel misbruikt ben
De manier waarop de therapeut met mij omgaat, maakt dat ik, net voor mijn tijd om is, zeg dat ik te maken heb gehad met seksueel misbruik. Ze wordt niet boos over het feit dat ik dit nu pas zeg. Haar reactie verbaast mij: “Wat vind ik het erg dat jou dit is overkomen” zegt ze zacht. Voor het allereerst krijg ik erkenning zonder dat iemand twijfelt aan de echtheid van mijn verhaal. Dit voelt geweldig. Zij vraagt of ik tijdens onze volgende gesprekken wat dieper in wil gaan op het seksueel misbruik. Ik wil hier nog over nadenken. ‘Toch maar eerst de resultaten van de testen afwachten’, zegt het stemmetje in mijn hoofd.
Gemengde gevoelens
Met gemengde gevoelens ga ik naar huis. Ik ben boos op mezelf, omdat ik het seksueel misbruik heb aangekaart. Wat zal ze nu wel van mij denken, is een vraag die mij bezig houdt. Vind ze mij vies en vuil ? Dom? Vind ze mij aardig ? Al heel mijn leven doe ik mijn uiterste best om “aardig gevonden te worden”. Kan dit nu nog wel, nu ze weet wat ik heb gedaan?
Mijn hoofd slaat op hol
In de uren die volgen, lijkt mijn hoofd wel een autosnelweg in spitsuur. Gedachten flitsen voorbij en nemen over van elkaar. Als de storm in mijn hoofd gaat liggen aan het eind van de dag, verklaar ik mezelf in therapie. Ik besef op dat moment nog niet wat een mooi geschenk ik, door die beslissing, aan mezelf geef.