Afgewezen als baby
Ik heb heel weinig herinneringen aan mijn jeugd. Tijdens de therapie komen er aanvankelijk alleen maar beelden en korte filmpjes.
Flashback:
‘Ik ben 9 maanden en kruip onbevangen rond over de grond. Aan de andere kant van de kamer zitten 3 volwassenen naast elkaar: mijn moeder en mijn oma en opa. Ik kruip naar hen toe en klim langs de knieën van mijn moeder omhoog. Als ik sta, maaien ze me gedrieën neer met één synchrone beweging van hun rechterarm.’
Verbouwereerd en verbijsterd val ik op de grond.
Mijn moeder’s versie
Volgens mijn moeder lig ik als baby meestal passief op mijn buik in de wieg en box. Er is moeilijk contact met mij te krijgen, ik wil niet aangeraakt worden. Ik komt pas een beetje tot leven, als het tweede kind geboren wordt. Als peuter en kleuter ben ik vaak ziek. Daarna word ik een heel gemakkelijk kind: nooit problemen, nooit lastig.
Mijn ervaring van binnenuit
Mijn verhaal van binnenuit is heel anders dan mijn moeders versie. Het is een verhaal van schuld. Als baby voel ik, dag in, dag uit, dat mijn moeder mij afwijst. Dat voel ik aan hoe ze naar me kijkt, hoe ze me vastpakt. Ik ben verbijsterd, verlamd. Ik voel me en ben volstrekt machteloos en hulpeloos. Ik word aan mijn lot overgelaten. Ik kan niks doen, het alleen maar ondergaan. Ik capituleer: dat is onvermijdelijk. Ik geef de hoop dat het nog goed komt op. Ik ben aan het overleven.
Ik verklaar mijzelf schuldig
Als mijn broer geboren wordt, voel ik dat mijn moeder daar wél blij mee is: ze lacht naar hem en knuffelt met hem. Mijn opa en oma komen ineens weer op bezoek. Het moet dus wel aan mij liggen. Ik ben schuldig, ik heb mijn moeder ongelukkig gemaakt. Het is mijn schuld en ik moet boeten. Ik mag haar niet tot last zijn. Als ik heel erg mijn best doe, kan ik er voor zorgen dat zij trots op mij is, dat zij blij met mij wordt. Ik onderwerp me aan haar, als een slaaf.
Wat de schuld met me doet
De schuld maakt me week, weerloos, machteloos: ik lever me uit aan mijn moeder en maak mijzelf klein, een willoze speelbal. Mijn onderwerping is totaal. Al schrijvende realiseer ik me helder en cynisch: zo word ik een hapklaar brokje voor de eerste de beste pedofiele buurman.
Flashback:
‘Ik speel in de speeltuin en mijn moeder staat aan de kant. Ik speel wel, maar ik ben met mijn aandacht volledig bij mijn moeder: heeft ze nog aandacht voor me? Ik let voortdurend op haar ogen. Het voelt doodeng, om haar aandacht te verliezen. Een kwestie van leven en dood.’
Hoe voelt schuld
Me schuldig voelen dat ik besta is de rode draad in mijn leven. Mijn formule is: “Ik mag er niet zijn“. Daar zit schuld en berusting in. Ik voel me slecht, eenzaam en wanhopig als een kansloze drenkeling. Met de moed der wanhoop probeer ik het mijn moeder naar de zin te maken, maar dat is bij voorbaat tot mislukken gedoemd. De veroordeling van mijn bestaan, mijn ‘Zijn’ zit allang in mijzelf.
Het seksueel misbruik is de genadeslag
Op mijn zevende word ik seksueel misbruikt en dat is de genadeslag. Ik kruip helemaal in mijn schulp en ik word nu pas echt eenzaam. Ik kan mijn moeder toch niet lastig vallen met deze akelige ervaring? Ik vervreemd nog verder van het gezin en van mijzelf. Het wordt een tweede natuur om onmiddellijk te verdwijnen als ik me onveilig voel. Dat verdwijnen kan vele vormen aannemen. Letterlijk verdwijnen naar mijn kamer, gaan zwerven, niet lastig zijn, goed presteren, liegen, ontkennen, ontwapenende grapjes. Het meest effectief is mijzelf uitzetten. Ik draai gewoon de knop om.
De gevolgen
Als puber zit ik emotioneel volledig op slot en ben ik heel afwerend. Daardoor kom ik arrogant en afstandelijk over. Al snel komen de lichamelijke klachten, depressieve gevoelens, overspannenheid. Ik kan het leven niet aan. Ik ben altijd moe, slaap slecht, ik ben overgevoelig voor geluiden, voor verstoringen, bij de geringste tegenslag ben ik volledig van de kaart. Ik sleep de enorme schuld van mijn bestaan met mij mee.
Dromen voorspellen mijn helingsproces
Maandenlang, misschien wel jarenlang, droom ik dat ik met een zware rugzak in mijn eentje een berg op loop. In de loop van de maanden wordt het landschap steeds kaler en onherbergzamer. En vooral ook kouder. Een desolaat landschap. En ik loop maar door, zonder gedachten, zonder gevoel. Alleen maar wilskracht.
Rond mijn veertigste, ruim voordat ik met mijn helingsproces aan de slag ga, verandert de droom: ik stuit op een diepe kloof. De bodem kan ik niet zien: de kloof is gevuld met wolken. Ik sta aan de rand en kijk er overheen. Wekenlang droom ik dat ik aarzel aan die rand. Durf ik te springen?
Een sprong in het diepe
Uiteindelijk spring ik. Tot mijn verbazing val ik niet te pletter. Ik val zelfs helemaal niet, maar blijf zweven, alsof ik zelf een wolkje ben. Ik voel me licht en vrij, en dat voelt heerlijk. Even later dwarrel ik als een blaadje naar beneden en ook dat voelt heerlijk. Ik land zachtjes op de bodem van de kloof. Daar zie ik het begin van een lange glijbaan. Ik aarzel niet en laat me naar beneden glijden. Eerst verschijnen de bomen, de weiden, dan de koeien en dan de mensen. Ik zie een bewoonbare vriendelijke wereld. Ik stap van de glijbaan af, het leven in. Mijn leven.
Harry